Normen in beroepscode bieden ethische leidraad
Sinds Bertje Jens in 1962 de eerste beroepscode voor de maatschappelijk werker samenstelde, plaatsen sociaal werkers hun beroepswaarden - vertaald in ethische richtlijnen of ‘normen’ - in hun beroepscode. En steeds met het duidelijk signaal: ‘dit zijn geen precieze richtlijnen en benut ze vooral als leidraad in moreel beraad.’
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Een beroepscode beschrijft de in de betreffende beroepsgroep gedeelde waarden; een beroepscode vertaalt de beroepswaarden in concrete normen. Die (morele) normen geven de beroepsbeoefenaar een richting mee: ‘denk eraan; dit zijn onze waarden en normen’.
Een professional moet zijn handelen altijd mede op basis van die beroepsnormen kunnen verantwoorden. Een beroepscode vormt dus geen handleiding met heel concrete, precieze richtlijnen, maar is een ethische leidraad voor professionals. Daarmee staat een code naast wet- en regelgeving, richtlijnen en organisatorische kaders.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Een beroepscode aanvullen met concrete juridische informatie?
Je kunt stellen dat de idealen van de gehele samenleving, dus ook die van sociale professionals, in de wet staan. Wat zou er dan tegen zijn om relevante wetgeving in de beroepscode op te nemen?
a. is het maar de vraag of sociaal werkers zich in alle wetgeving herkennen - stel dat een nieuw kabinet met nieuwe wetgeving komt waarin sociaal werkers zich totaal niet herkennen;
b. wetgeving verandert sneller dan beroepswaarden en -normen: moet dan bij elke veranderde wetgeving de beroepscode worden aangepast?;
c. delen van wetgeving opnemen, kent als risico dat men denkt dat dat het hier gaat om volledige wetgeving, waardoor men essentiële kennis gaat missen en niet meeweegt;
d. het heeft geen meerwaarde om informatie (wetgeving) te herhalen als die al ergens helder beschreven is.
Deze punten ondersteunen het pleidooi om wetsbepalingen in een beroepscode op te nemen dus niet echt. Het is juist goed dat men zich er van bewust is dat men letterlijk 'aan de ene kant ' wetgeving en 'aan de andere kant' 'beroepscode' heeft om morele afwegingen te maken.
Professionele autonomie
Meer concrete richtlijnen en houvast, bijvoorbeeld wettelijke bepalingen, doen de professionele autonomie inkrimpen. Des te meer normen van leidraad in concrete richtlijnen veranderen, des te meer zal de professionele autonomie verminderen. Met een keuze voor meer juridisering van een beroepscode wordt in feite dus de professionele autonomie verzwakt.
Die handelingsruimte wordt meer en meer als kwaliteitsmiddel gezien. Terecht, want een professional die ook (in substantiële mate) uitvoerder van wetten wordt, is een professional met een beperktere professionele autonomie. Het is niet voor niets dat sociaal werkers in overheidsdienst dit ook als knelpunt ervaren. Juist voor hen is borging van de professionele autonomie essentieel.
Een beroepscode houdt beroepsethiek in en ethiek houdt op zijn beurt het maken van keuzes gericht op het ‘goede’ in. Als die keuzes vooraf worden ingevuld door vastgelegde (al dan niet) wettelijke richtlijnen, dan is het geen ethiek meer en vermindert de professionele autonomie en kwaliteit.
Als in trainingen de wens tot meer concreet houvast van de code wordt geuit, blijkt in de discussie keer op keer dat professionals wel degelijk beseffen dat hun beroep juist zo interessant en effectief is vanwege de professionele ruimte om eigen keuzes te maken (en die uiteraard ook te kunnen verantwoorden).
Met het introduceren van een juridisering van een beroepscode wordt de relatie tussen ethiek en recht in de beroepscode zelf onduidelijker. Tussen je aan de wet houden (de legaliteit) en maatschappelijk en moreel verantwoord gedrag zit een verschil. Gehoorzamen aan de wet of aan overheidsregels wijst op zich niet op moreel verantwoord gedrag. Sterker: vanuit de professionele autonomie afwijken van de regels kan soms moreel en professioneel zeer verantwoord zijn.
Juridische informatie waardevol, maar niet in een beroepscode
Morele oordeels- en besluitvorming gaat dus verder dan het zich ‘houden aan de wetten’, omdat sociaal werkers ook in situaties komen waarvoor niet altijd wetten zijn vastgesteld. Er zijn regelmatig situaties waarin de morele afweging niet hoeft samen te vallen met ‘het volgen van de wet’: bij de individuele autonome beslissing kunnen andere waarden en belangen in het belang van de cliënt prevaleren.
Een beroepscode is geen einddoel maar een middel; een kwaliteitsmiddel om verantwoord moreel beraad te houden en de professional te ondersteunen in zijn werk. De huidige kort en krachtige beroepsnormen in de vigerende beroepscodes worden gewaardeerd om hun leesbaarheid en heldere bedoeling. Meer wetsregels zal die leesbaarheid verslechteren.
De beroepscode is ook geen losstaand document. Hij komt pas tot leven binnen moreel beraad binnen teams en instellingen. Waar juridische basiskennis relevant is in het sociaal werk, is het aan de professional om zich adequaat op de hoogte te houden van die kennis. Sterker: het staat in elke beroepscode in het sociaal domein dat het de morele plicht van de professional is om zijn beroepscompetenties te onderhouden. Juridische kennis is zeker noodzakelijk, maar niet ingepakt binnen een pakket ethische richtlijnen.
Professioneel verantwoord handelen
In trainingen en workshops horen we mooie voorbeelden uit de praktijk: met behulp van een zgn. Stappenplan bij morele dilemma’s vindt moreel beraad over een casus plaats, waarbij beroepsnormen worden ervaren als uitnodiging om die te betrekken bij dat moreel beraad. Naast overige waarden en normen en relevante belangen die spelen bij die casus. Het eindresultaat is dan een beroepsethische reflectie, waarin de artikelen uit de code een essentiële handreiking en hulpmiddel vormden voor de autonoom normatieve professional ten gunste van een kwalitatief verantwoorde hulp- en dienstverlening. Dat is een heel ander resultaat dan het ‘voldoen aan regels en wettelijke bepalingen’.
Ook het tuchtrecht vraagt niet of ik mij als professional aan de ‘regels’ van de code heb gehouden, maar of ik goed kan verantwoorden hoe ik tot een bepaalde beslissing ben gekomen of ik dus professioneel verantwoord heb gehandeld en hoe de beroepsnormen daarin meespeelden!
Als een beroepscode wettelijke richtlijnen gaat geven zullen die moeten worden getoetst door collega’s, leiding en ook een tuchtcollege. De juridificering van de code zal dan leiden tot onduidelijkheid over de functie van de beroepscode en vragen over de functie van het tuchtcollege. Deze centrale borging van de professionele standaard verwordt dan immers tot een instrument voor wetshandhaving. Dat laatste is niet alleen overbodig maar ook zeer onwenselijk.
Consequenties
Concrete richtlijnen gelieerd aan vigerende wetgeving bieden houvast, maar indien opgenomen in een beroepscode leidt dit tot een juridificering van beroepscode en beroep. Met grote consequenties, qua:
a. leesbaarheid: meer wettelijke bepalingen leidt tot meer subregels en moeilijk toegankelijke tekst
b. bruikbaarheid: de beroepscode wordt dan minder een morele inspiratiebron en meer een controle-instrument
c. actualiteit: bij veranderingen van wettelijke bepalingen moet de code worden aangepast
d. implementatie/training: juridificering kan leiden tot verschuiving van aandacht voor de morele dimensie binnen de professionele autonomie naar angst voor de consequenties van eventuele wetsovertredingen
e. professionaliteit: de professionele ruimte om zelfstandig en op de cliëntsituatie gerichte en kwalitatief verantwoorde beslissingen te nemen zal afnemen
f. toetsing van de code: het tuchtcollege zal ook het al dan niet afwijken van de wet moeten gaan controleren
g. kwaliteit: de optelsom van bovenstaande punten is dat de kwaliteit van de sociaal werker en dus van de hulp- en dienstverlening zal verminderen.
Het laatste wat we moeten willen is dat de sociaal werker geen spanningen meer ervaart tussen beleid en beroepswaarden. Dan is zij immers een bureaucratische ambtenaar geworden. Of nog erger dan hanteert de professional de code preconventioneel; d.w.z. dat hij vooral is gericht op het vermijden van overtredingen, resp. bestraffingen. Dan zal de angst toenemen. En angst is een slechte raadgever!
1 maart 2017 / herziening dec 2021
Jaap Buitink / Jan Ebskamp / Richard Groothoff
(auteurs ‘Moresprudentie. Ethiek en beroepscode in het sociaal werk’)
Zie Beroepscode voor professionals in sociaal werk (BPSW)
Zie ook artikel ‘Professionele autonomie vanuit recht & ethiek'.
© Buitink Beleidsadvies 2021